Belux

Aandoeningen die verband houden met Haemophilus parasuis 

H. parasuis komt algemeen voor, en antistoffen zijn daarom aanwezig op varkensbedrijven over de hele wereld. Serotypen 4 en 5 worden het vaakst aangetroffen.
De ziekte van Glässer wordt tegenwoordig beschouwd als een aandoening die wereldwijd van toenemend economisch belang is.

Alles uitvouwen
  • Haemophilus parasuis (Hps) koloniseert de bovenste luchtwegen al vroeg in het biggenleven. Onder de juiste omstandigheden kan deze bacterie verder het lichaam binnendringen en een ernstige systemische aandoening veroorzaken, bekend als de ziekte van Glässer. De ziekte wordt gekenmerkt door een serofibrineuze tot fibrinopurulente polyserositis, polyartritis en meningitis. Hps kan naast de ziekte van Glässer ook een belangrijke rol spelen bij het Swine Respiratory Disease (SRD) Complex, en wel als een predisponerende factor, als secundair besmettend organisme, of als primaire pathogeen voor longontsteking. Haemophilus parasuis is een klein gramnegatief staafje uit de familie van de Pasteurellaceae. Stammen van H. parasuis verschillen in vele eigenschappen, waaronder de virulentie. De momenteel meest gebruikte classificatie voor Hps-stammen is gebaseerd op serotypering (15 bekende serotypen):
     

    • serotypen 1, 5, 10, 12, 13 en 14 worden beschouwd als zeer virulent (sterfte of stervende binnen vier dagen).
    • serotypen 2, 4 en 15 worden beschouwd als matig virulent.
    • serotype 8 wordt beschouwd als matig virulent.
    • serotypen 3, 6, 7, 9 en 11 zijn bewezen avirulent.

     

  • In niet-immune populaties of individuen treedt de ziekte van Glässer plotseling op, een paar dagen na blootstelling. De klinische verschijnselen zijn o.a. hoge koorts, lusteloosheid en anorexie. Afhankelijk van de plaats van de ontstoken laesies kunnen andere klinische verschijnselen optreden, zoals een abdominale ademhaling, benauwdheid, een zware hoest, pijnlijke thorax en abdomen, gezwollen gewrichten (in het bijzonder carpaal- en tarsaalgewrichten), kreupelheid, tremor, coördinatiestoornissen, laterale decubitus en cyanose. Een mortaliteit van 10% is mogelijk. Chronische infecties kunnen resulteren in slecht groeiende of wegkwijnende biggen, die hoesten, benauwd zijn, gewicht verliezen, kreupel zijn en een ruig haarkleed hebben. Bij sectie bestaan de primaire macroscopische laesies uit een serofibrineus (beginstadia) tot fibrinopurulent (latere stadia) exsudaat op een of meer sereuze vliezen (waaronder het peritoneum, het pericard en de pleura), op gewrichtsvlakken en in de hersenvliezen.
    Naast een systemische aandoening kan Haemophilus parasuis ook bijdragen aan het Porcine Respiratory Disease Complex. De bacterie is geïsoleerd uit dieren met longontsteking, terwijl na experimentele infectie met Haemophilus parasuis bij regulier gehouden varkens een fibrineus-suppuratieve bronchopneumonie opgewekt kon worden.

  • De diagnose van de ziekte van Glässer wordt gewoonlijk gesteld op basis van de ziektegeschiedenis van het bedrijf, de klinische verschijnselen en de pathologische bevindingen bij sectie en isolatie van de bacterie. De diagnose wordt echter vaak bemoeilijkt door de aanwezigheid van avirulente stammen en de vroege kolonisatie van de bovenste luchtwegen van gezonde biggen. Hoewel isolatie van de bacterie niet gemakkelijk is, is het wel de meest betrouwbare diagnostische methode. Het isoleren van H. parasuis kan voor het diagnostisch laboratorium echter aanmerkelijke problemen opleveren. De bacterie wordt gemakkelijk overgroeid door andere bacteriën en zal in klinische monsters snel zijn levensvatbaarheid verliezen. Het stellen van de diagnose kan verder worden bemoeilijkt als de dieren met antibiotica behandeld zijn. Uit een retrospectieve analyse van inzendingen naar diagnostische laboratoria blijkt dat de werkelijke incidentie van de aandoening wel het tienvoudige zou kunnen bedragen van wat gerapporteerd is. Dit is voor een deel het gevolg van het feit dat het onmogelijk is om de aanwezigheid van Haemophilus parasuis in ingezonden monsters te bevestigen. Daarom is het diagnosticeren van een H. parasuis-infectie voor vele dierenartsen nog steeds een grote uitdaging. Het succes kan echter in belangrijke mate worden vergroot door een rigoureuze procedure te volgen (zie het hoofdstuk “Diagnose van de ziekte van Glässer).

  • Het elimineren van Haemophilus parasuis uit een bedrijf kan ongewenst zijn aangezien het aanvoeren van nieuwe fokdieren en vervolgens mengen van niet-immune varkens met varkens die besmet zijn met Hps, kan resulteren in een ziekte-uitbraak, met vernietigende economische gevolgen. H. parasuis-infecties kunnen worden bestreden door behandeling met antibiotica.

  • De besmetting met Haemophilus parasuis kan worden beheerst door het gebruik van vaccins, mits het vaccinatieprogramma rekening houdt met de twee belangrijkste zaken in verband met deze infectie, namelijk het bestaan van meerdere serotypen en het tijdstip van vaccinatie. Verder moeten managementmaatregelen die het aantal andere pathogenen reduceren of elimineren, zoals correct spenen, beperking van het aantal dierbewegingen, het niet mengen van biggen gedurende alle stadia van de productie, de quarantaine en acclimatisatie van alle aangevoerde gelten, deel uitmaken van de bestrijdingsmaatregelen tegen H. parasuis-infecties.

  • 1. Møller, K., Andersen, L.V., Christen, G. & Filian, M. (1993). Optimization of the detection of NAD dependent Pasteurellaceae from the respiratory tract of slaughterhouse pigs. Veterinary Microbiology 36, 261-271.
    2. Oliveira, S. & Pijoan, C. (2004). Haemophilus parasuis: new trends on diagnosis, epidemiology and control. Veterinary Microbiology 99, 1-12.
    3. Oliveira, S. (2004). Improving rates of success in isolating Haemophilus parasuis from clinical samples. Journal of Swine Health and Production 12, 308-309.
    4. Rapp-Gabrielson, V., Kocus, G., Clark, J. & Stephen, K. (1997). Haemophilus parasuis: immunity in swine after vaccination. Veterinary Medicine 92, 83-90.